InterviewServie Hölzken
Militair Servie Hölzken ging volledig over de schreef in Uruzgan. ‘Het moet verteld worden’
Militair Servie Hölzken in 2007 in de Afghaanse provincie Uruzgan.Beeld Trouw
De Nederlandse veteraan Servie Hölzken vertelt hoe hij op een avond in de Afghaanse provincie Uruzgan huizen beschoot en mogelijk burgers doodde. ‘Pas later drong het tot me door hoe fout het was.’
Arjen van der Ziel23 december 2020, 8:03
Hij heeft er lang niet openlijk over willen praten. Maar nu moet het eruit. Servie Hölzken diende als pantsergenist in de Afghaanse provincie Uruzgan. Hölzken en zijn maten gingen mee met patrouilles en konvooien om geïmproviseerde bermbommen op te sporen. Als er werd gevreesd dat ergens zo’n bom lag, liepen zijn kameraden en hij stapvoets met metaaldetectoren voor de voertuigen uit. Zenuwslopend werk.
Op een middag medio 2007 reden ze, na een roadblock te hebben bemand, met een konvooi van enkele voertuigen langs de rand van bewoond gebied in het district Chora terug naar hun uitvalsbasis. De officier die het konvooi leidde, de ‘Romeo’ in jargon, ving via een scanner walkietalkie-verkeer op dat mogelijk afkomstig was van de Taliban en werd vertaald door een tolk. De Romeo dirigeerde de Patria-pantserwagen waarin Hölzken zat naar een heuvel die uitzicht bood over het groene gebied met boomgaarden, akkers en zogenoemde qala’s, enigszins fortachtige, typisch Afghaanse huizen.
Hölzken was die dag de boordschutter van dienst en kroop achter de joystick van de zware mitrailleur van het kaliber .50 die uit de koepel op de wagen stak. “Ik kreeg opdracht vuur uit te brengen op de zijkant van de dichtsbijzijnde qala, om te kijken of er via de walkietalkie een reactie kwam. Maar dat ging mis doordat de mitrailleur een afwijking had en ik niet degene was die het wapen had ingeschoten. Ik vuurde per ongeluk op een raam en schoot dwars door die qala. Vervolgens bleken ze me ook nog naar het verkeerde doel te hebben geluld. ‘Verkeerde huis! Verkeerde huis!’, werd er geroepen. Gelukkig gebeurde er verder niks.”
Veteraan Servie Hölzken thuis in Weert.Beeld Werry Crone
De schutter kreeg opdracht opnieuw een salvo af te vuren, nu op een andere, grotere qala een heel eind verder. Toen er daarna via de walkietalkie wél werd gesproken over het mitrailleurvuur, moest hij weer vuren, op een grote poort van het ommuurde huis. Enige tijd na het salvo zag hij mensen uit de poort rennen. Hij was inmiddels overgegaan op nachtvisie, omdat het donker was geworden. “Vijf, zes pax, geen wapens zichtbaar, meldde ik.” De term ‘pax’ stond voor ‘personen’. “De volgende opdracht was: ‘Vuren vrij!’ Uitschakelen dus, die mensen.”
Zes kistjes munitie
Hölzken schoot met zijn volgende salvo de eerste persoon neer, waarna de anderen naar de grond gingen. “We zijn daar toen een hele tijd gebleven. Telkens als ik een hoofdje omhoog zag komen of iets zag bewegen, heb ik gevuurd. Ik denk dat we er wel vijf, zes kistjes munitie doorheen hebben gejaagd. We vuurden totdat we geen beweging meer zagen.”
Servie Hölzken, inmiddels 40, vertelt het verhaal op een middag aan de eettafel in zijn flat in het Limburgse Weert. Een grote man met een baardje, gekleed in een schipperstrui. Een donkere hond scharrelt rond zijn benen. De oud-militair begint zachtjes te huilen als hij de details van de beschieting ophaalt. Hij doet zijn bril even af. Tranen biggelen over zijn rood aangelopen wangen. Hij legt uit dat hij en zijn maten die avond in Uruzgan de zogenoemde Rules of Engagement, die er onder meer waren om onschuldige burgerslachtoffers te voorkomen, op grove wijze overtraden.
Want de Nederlandse militairen hadden van de regering, na de nodige discussie met de Tweede Kamer, dan wel een ‘robuuste’ geweldsinstructie gekregen, ze mochten in een geval als dit in principe alleen geweld gebruiken uit zelfverdediging, of als hun missie in gevaar kwam. Ze mochten ook alleen schieten op personen die als vijandig waren geïdentificeerd, bijvoorbeeld doordat ze een wapen bij zich droegen, of die op een andere manier een acute bedreiging vormden. Er mocht niet meer geweld worden gebruikt dan noodzakelijk was gezien de dreiging. En ‘uitlokkingsvuur’, om te kijken of er een reactie kwam, was verboden. Bovendien golden strikte beperkingen voor het interpreteren van onderschept walkietalkieverkeer, ook omdat het met de gebruikte scanners onmogelijk was de locatie te bepalen waar dat verkeer vandaan kwam.
“Het was niet te rechtvaardigen wat wij die avond deden”, zegt Hölzken. “We hadden alleen dat walkietalkieverkeer. Er werd tijdens die hele actie geen schot op ons gelost en we zagen ook geen wapens.”
Zijn hand omklemt zijn koffiemok, hij staart naar het tafelblad. “Ik ben ervan overtuigd dat we burgers hebben doodgeschoten. Als er in die qala al Talibanstrijders zaten, waren ze nooit zo uit die poort komen rennen, in de richting van mijn vuur. Taliban waren waarschijnlijk aan de achterkant van die qala over een muur geklommen, om zich uit de voeten te maken. Burgers in blinde paniek, ja, die vluchten zo.”
Hölzken kreeg na terugkeer in Nederland last van post-traumatische stress en denkt zelf dat hij ook last heeft van wat tegenwoordig een ‘morele verwonding’ wordt genoemd. Gewetenswroeging noemt hij het zelf eigenlijk liever. Zijn relaas wordt later grotendeels bevestigd door een vroegere maat van hem, die ook in de pantserwagen zat. “Dit verhaal klopt”, zegt Hölzkens voormalige kameraad. “Ik voerde de munitie aan en verwisselde de loop, want die wordt heet als je veel schiet.”
De oud-collega werkt, anders dan Hölzken, nog steeds bij de krijgsmacht en is net aangenomen op de onderofficiersopleiding. Hij bevestigt dat Hölzken die avond in de Choravallei op basis van onderschept walkietalkie-verkeer twee huizen beschoot, dat hij op mensen schoot die uit het tweede huis kwamen, en dat er niet op de Nederlanders werd geschoten. “Ik heb niet precies gehoord hoe de communicatie tijdens die actie verliep, want Servie was boordschutter en had de headset op, maar verder is het incident zo verlopen zoals Servie vertelt.” Hij zegt zich zelf echter nooit te hebben gerealiseerd dat de actie misschien niet deugde en dat er mogelijk burgers bij zijn gedood. “Ik was achttien. We kregen een opdracht van onze sergeant en die voerden we uit.”
Niet zoals het hoort
“Als dit zo is gebeurd, zijn de Rules of Engagement overtreden, daar wil ik heel duidelijk over zijn”, reageert desgevraagd oud-generaal Mart de Kruif, die een jaar lang commandant was van alle Navo-troepen in Zuid-Afghanistan. “Dit is niet zoals het hoort.”
Volgens De Kruif lag in de voorbereiding van de militairen op de uitzending naar Uruzgan juist veel nadruk op de Rules of Engagement. Alle militairen kregen een paarse geplastificeerde instructiekaart mee met enkele belangrijke richtlijnen. En eenmaal in Afghanistan was er volgens de generaal ook veel aandacht voor het voorkomen van burgerslachtoffers. “Wij noemden het ‘Civcas’, een afkorting van civilian casualties. Ik liet elk mogelijk Civcas-incident grondig onderzoeken.”
De Nederlandse militairen kwamen in 2006 in Uruzgan terecht in een bergachtige regio met grote stukken woestijn en enkele kleine stadjes en dorpen in groene stroken langs rivieren. De regering had de missie in Den Haag ‘verkocht’ als een soort hulpproject met zware militaire beveiliging, maar het was in werkelijkheid een zogenoemde counterinsurgency– of antiguerrillamissie, waarbij de tegenstander vaak onzichtbaar was. Een diepe cultuurkloof tussen de Nederlanders en de lokale politiemensen en militairen trok daarbij ook al snel een wissel op de verhoudingen.
Zo vertelt Hölzken hoe een konvooi waarin hij meereed onderweg een vermoede ‘spotter’ gevangennam. Spotter was de term voor een Afghaan die de buitenlandse troepen van een afstandje in de gaten hield, bijvoorbeeld om te waarschuwen dat ze er aan kwamen, zodat een bermbom op scherp kon worden gezet.
“Die man was ongewapend, voor zover ik weet. Hij had alleen een verrekijker. We droegen hem over aan Afghaanse politiemensen, die hem meenamen in een oude zeecontainer. Nou, je hoorde die man daarna schreeuwen. Het was duidelijk dat ze hem niet aan het kietelen waren. Wij stonden bij die container en we hoorden het, maar we grepen niet in. Later hadden we het er over. Een van de jongens zei dat de Afghaanse politie verdachten op de voetzolen slaat om ze aan het praten te krijgen. We maakten daar grapjes over.”
Verborgen explosieven
Hölzken behoorde destijds tot de zogenoemde alpha-groep van het 2de peloton van de 2de compagnie van het 41ste pantsergeniebataljon, dat normaliter gelegerd is in het Brabantse Oirschot. Hij schuift in zijn woonkamer in Weert achter een laptop om foto’s en video’s te laten zien van zijn tijd in Uruzgan. Op de foto’s is Hölzken een tanige, bebaarde militair van 27 jaar met een serieuze blik in de grijsblauwe ogen. Filmpjes laten zien hoe hij en zijn makkers door Tarin Kowt, het hoofdstadje van Uruzgan, rijden en hoe ze lopend met hun metaaldetectors voor een voertuig uit naar verborgen explosieven speuren.
“Ik had in het begin nog het ideaalbeeld dat we daar waren om de mensen te steunen tegen een onderdrukker, de Taliban. Maar door alle incidenten en spanning veranderde dat geleidelijk. Je moet begrijpen, we stonden daar niet tegenover strijders in uniform. Iedereen, ook vrouwen en kinderen, kon een vijand zijn. Je kreeg het gevoel dat mensen overdag naar je konden lachen en ’s nachts een bermbom konden ingraven. We begonnen woorden als ‘zandnegers’ en ‘lappenkoppen’ te gebruiken. Ik ging daar ook in mee.” Hölzken vermoedt dat die groeiende afkeer van de bevolking ook een rol speelde bij de gewraakte beschieting. De spanning was bovendien behoorlijk opgelopen in de regio. Rond die tijd werd de ‘Slag om Chora’ uitgevochten, waarbij de Nederlanders en hun Australische en Afghaanse bondgenoten werden geconfronteerd met honderden Talibanstrijders.
“Er ging die avond een hoop frustratie uit”, zegt hij. “Ik was me er op dat moment niet van bewust dat we waarschijnlijk op burgers schoten, maar ik besefte wel dat we de regels overtraden. Je zat in een soort flow. We zetten de regels naar onze hand om die schoften te pakken. Mijn maten juichten ook toen ik schoot en na afloop kreeg ik complimenten. ‘Goed geschoten! Goede schutterskunsten!’ Ik was er zelf toen ook trots op. Pas later drong het tot me door hoe fout het was wat we daar deden.”
After Action Report
Of zulke mogelijk onrechtmatige beschietingen vaker voorkwamen in de vier jaar dat de Nederlanders in Uruzgan zaten, is lastig te achterhalen. Hoge officieren die destijds leidinggaven, benadrukken dat van elke geweldsinzet een zogenoemd After Action Report moest worden gemaakt, dat in kopie naar de marechaussee werd gestuurd. De marechaussee bekeek dan of het geweld rechtmatig was geweest, deed eventueel aanvullend onderzoek en stuurde dossiers zo nodig ter beoordeling naar het Openbaar Ministerie in Arnhem. Volgens Defensie leidde dit tijdens de hele missie van 2006 tot 2010 nooit tot de conclusie dat geweld onrechtmatig was geweest.
Maar desondanks stelt Defensie dat zij geen idee heeft hoeveel strijders of burgers werden gedood door Nederlanders. Ook een ruwe schatting is er niet. Volgens Defensie was het onmogelijk aantallen te achterhalen, omdat de gebieden waar slachtoffers vielen te onveilig waren en omdat moslims hun doden binnen 24 uur begraven. De lokale bevolkingsregistratie liet bovendien te wensen over en meldingen van de bevolking waren onvolledig en inaccuraat.
“Ik heb in mijn tijd op mijn niveau nooit aanwijzingen gekregen van dit soort dingen door Nederlanders”, zegt oud-generaal De Kruif naar aanleiding van het verhaal van Hölzken. “Maar ik kan niet uitsluiten dat zich wel incidenten hebben voorgedaan. Ik ben er altijd van uitgegaan dat je niet altijd alles hoort van die mannen.”
De Kruif, die later commandant van de hele landmacht werd, vraagt begrip voor de soms moeilijke omstandigheden waaronder zijn militairen soms moesten opereren. “Een gevechtssituatie doet dingen met mensen: van plassen in de broek tot angstzweet en enorme adrenalinestoten”, zegt hij. “Als je jongens in dit soort omstandigheden brengt, kun je niet helemaal voorspellen wat ze gaan doen.”
Voormalig inlichtingenofficier Nikko Norte.
Maar er zijn ook andere signalen. Volgens oud-kapitein Nikko Norte, die drie periodes van in totaal zo’n twee jaar diende in Uruzgan, gebruikten de Nederlanders ook buiten acute gevechtssituaties vaak veel geweld. Norte vindt het door Hölzken beschreven incident dan ook plausibel. “Dit is het topje van de ijsberg”, zegt hij. “Want dit is hoe wij daar opereerden. Buitensporig geweld was schering en inslag. Ik heb me er vaak tegen verzet, omdat ik vond dat we te makkelijk te veel geweld gebruikten, maar ik kreeg geen poot aan de grond.”
Als waanzinnigen
Norte was in Uruzgan inlichtingenofficier en fungeerde als schakel tussen de militaire inlichtingendienst MIVD en de troepen. Hij gaf MIVD-informatie door aan de militairen en hij debriefde de militairen na acties, om hun informatie weer door te geven aan de MIVD. Ook verzamelde hij zelf inlichtingen in het veld en onder de Afghaanse bevolking. Hij kreeg daardoor naar eigen zeggen relatief goed zicht op wat er gebeurde.
“Ik heb tientallen gevallen langs zien komen waarin Nederlanders op basis van vaag walkietalkie-verkeer geweld wilden gebruiken. Soms wist ik het te voorkomen, maar geregeld ook niet. Ik ben zelf ook mee geweest op patrouilles waarvan de leden al na één schot als waanzinnigen om zich heen begonnen te schieten. Daar werd dan later keurig verslag van gedaan en het werd beschreven als een vuurgevecht, maar dat was het helemaal niet geweest. De Nederlanders hadden dan alleen ontzettend veel munitie verschoten.” Volgens Norte maakten inlichtingenofficieren en commandanten de troepen vaak ook onnodig bang met een overtrokken schets van de dreiging. “Veel jongens stonden stijf van de spanning en angst als ze de poort uit gingen. Dan krijg je dit soort excessen.”
Dat vervaging van de ethische grenzen in Uruzgan soms inderdaad op de loer lag, signaleerde ook oud-majoor Niels Roelen onlangs in een opiniestuk in NRC Handelsblad, waarin hij een incident aanhaalde dat hij in 2007 meemaakte tijdens een kort bezoek aan de patrouillebasis Volendam. Volgens Roelen wist hij toen maar ternauwernood te voorkomen dat Nederlandse troepen met een kanon een doorwaadbare plek in een rivier bestookten zonder dat ze die plek konden waarnemen, wat ook een schending van de Rules of Engagement zou zijn geweest. “Begrijp ik goed dat we artillerievuur willen afgeven zonder dat we het doel in zicht hebben?”, merkte hij verbaasd op. “Dat kan niet.”
Wat de consequenties nu zullen zijn van de getuigenis van Hölzken valt moeilijk te voorspellen. Want ook al wordt Hölzkens relaas grotendeels bevestigd door een van zijn vroegere maten, het blijft de ontboezeming van een getraumatiseerde veteraan. Het is geen zwart-witverhaal. En het roept allerlei vragen op. Want als de twee huizen inderdaad onder vuur zijn genomen, waarom gebeurde dat dan? Wat was de inhoud van het kennelijk onderschepte walkietalkie-verkeer? Was het de officier die het konvooi leidde die besloot tot de beschieting? Had hij vooraf contact met het hoofdkwartier van de Nederlanders? Werden er inderdaad burgers gedood?
Geen officiële melding
Het ministerie van defensie laat in een reactie weten dat zij in haar archieven geen After Action Report of ander stuk kan vinden over de beschieting zoals door Hölzken beschreven (zie kader). Hölzken zelf besprak het incident de afgelopen jaren wel met familieleden en hulpverleners, maar meldde het nooit officieel bij Defensie. Hij heeft ook geen idee of anderen er wel melding van hebben gemaakt. De toenmalige sergeant van de alphagroep weigert desgevraagd te praten en verwijst naar Defensie. De chauffeur van de pantserwagen wil ook niet praten. En de soldaat die de munitie aanvoerde, vreest dat het relaas van zijn vroegere kameraad zijn loopbaan bij de krijgsmacht zal schaden. “Ik heb ook een huishouden waar ik ’s morgens voor opsta.” Duidelijk is wel dat Hölzken uit Uruzgan is teruggekomen als een ander mens. Hij kreeg psychische problemen en werd agressief. Hij sloeg er tijdens een black-out onder invloed van drank op los in een café, werd twee keer korte tijd opgenomen met mentale problemen en mishandelde meermaals zijn vrouw, die hem verliet. Het kostte hem jaren om weer enigszins op te krabbelen.
Hölzken zegt terdege te beseffen dat zijn verhaal mogelijk strafrechtelijke consequenties kan hebben voor zowel hemzelf als zijn oude kameraden. Hij houdt ook rekening met negatieve reacties van andere Uruzgangangers, die hem misschien van ‘matennaaierij’ of ‘verraad’ zullen beschuldigen. Ook vreest hij dat Defensie hem zal afschilderen als een getroebleerde fantast. Daarom schrok hij er jarenlang voor terug om het incident te melden of er mee naarbuiten te treden. Toch steekt hij nu zijn nek uit, in een poging schoon schip te maken. “Ik wil Defensie en mijn collega’s van toen niet door het slijk halen. We deden daar ook goede dingen. Maar wat gebeurd is, is wel gebeurd. En dat moet ook verteld worden.”
Compensatie
Hij hoopt, naar eigen zeggen een beetje tegen beter weten in, dat Defensie nu een poging gaat doen om familieleden van de mensen die hij daar beschoot, als het inderdaad burgers waren, te compenseren. Ook hoopt hij op een onderzoek, ook naar mogelijke andere incidenten. “Ik kan mij niet voorstellen dat wij de enigen zijn die zoiets deden”, zegt hij. “Het gaat mij erom dat er lering uit wordt getrokken. Kijk, oorlog is natuurlijk altijd vuil. Daar hoef je niemand iets over wijs te maken. Maar hoe wij daar handelden, was heel onprofessioneel. Het had niet zo hoeven gebeuren als we die avond de Rules of Engagement hadden nageleefd.”
Het begint te schemeren. Hölzken loopt naar de kapstok in de gang van de flat, waar de hondenriem hangt. De donkere Hollandse herder springt kwispelend achter hem aan. Hölzken zet een pet op. Buiten voor de portiek blijft hij nog even staan. Hij vertelt dat hij ervan droomt om ooit, als het er veiliger is, terug te gaan naar Afghanistan. Hij zou dan graag in Uruzgan op zoek gaan naar de twee huizen die hij beschoot, om zijn excuses aan te bieden aan de bewoners en eventuele nabestaanden. “Ik hoop echt dat zoiets ooit mogelijk wordt”, zegt hij. “Want wat wij die avond deden, was heel erg verkeerd. Ik schaam me er diep voor.”
Reactie ministerie van defensie
Het ministerie van defensie noemt het verhaal van Servie Hölzken in een reactie ‘zeer ernstig’. Het ministerie heeft het mogelijke schietincident gemeld bij het Openbaar Ministerie in Arnhem, waar de militaire kamer van de rechtbank zetelt. Daarnaast heeft schout-bij-nacht Boudewijn Boots, directeur operaties, Hölzken uitgenodigd voor een gesprek donderdag op het departement in Den Haag. Op grond daarvan wil Defensie overleggen met het OM over een mogelijk nader onderzoek en wie dat dan zou moeten doen. “We hebben het OM er meteen bij betrokken”, zegt kolonel Mike Bos, woordvoerder van Defensie. “We houden niks binnenshuis.”
Defensie wijst erop dat Hölzken getraumatiseerd is teruggekomen uit Afghanistan en dat hij zich het incident mogelijk geheel of gedeeltelijk heeft ingebeeld. Ook benadrukt woordvoerder Bos dat in de archieven van Defensie tot nu toe geen zogeheten After Action Report of ander stuk is gevonden over een beschieting zoals omschreven door Hölzken. Het ministerie vond wel documenten over een geweldsincident met de alphagroep, op 5 mei 2007, maar dat lijkt een ander geval te zijn geweest. Zo zat de soldaat die het relaas bevestigt op 5 mei nog niet bij de eenheid. “Misschien is het wel gebeurd, maar wij kunnen het niet vinden”, zegt Bos over het door Hölzken beschreven incident.
Mede naar aanleiding van Hölzkens verhaal overweegt Defensie inmiddels een onafhankelijke commissie in te stellen, waaraan veteranen mogelijk onrechtmatig gedrag uit het verleden vertrouwelijk kunnen doorgeven. Die commissie zou dan moeten worden geleid door een gezaghebbende, neutrale figuur. Ook wordt serieus nagedacht over het opzetten van een meldpunt. “Wij zijn echt geschrokken”, zegt Bos. “Een oud-collega heeft hiermee dus dertien jaar rondgelopen, zonder het te melden.” Defensie houdt er rekening mee dat de komende jaren meer veteranen met dit soort verhalen zullen komen. “Het is nog niet besloten”, zegt Bos over het meldpunt. “Maar we zijn er heel ver mee. Het moet heel toegankelijk worden en je moet anoniem kunnen melden.”